Nicaraguaans ontbijt
De eerste ochtend is Quint al om 5.00u wakker. Typisch gevalletje jetlag en (te) lang geslapen in het vliegtuig en de auto. Gelukkig biedt de IPad weer eens uitkomst en kunnen wij ons nog even omdraaien. Als we na een frisse douche onze airconditioned kamer uit stappen vouwt de benauwde Nicaraguaanse warmte als een klamme deken om ons heen. Eerst maar eens even ontbijten. Mijn Spaans (18 jaar geleden heb ik Spaans geleerd tijdens een talenstudie van een half jaar in Ecuador) wordt direct op de proef gesteld met de keuze uit de verschillende soorten ontbijt. We kiezen voor toast met ei en een bakje fruit (continental) en yoghurt met fruit en muesli. Typisch Nicaraguaans is Gallo Pinto, rijst met rode bonen (al dan niet gepureerd) met ei en wat kip. Dat bewaren we nog even voor een volgende keer.
De reden dat wij onze reis naar Costa Rica combineren met eerst 10 dagen in Nicaragua is omdat, zo is ons verteld, er in Costa Rica weinig (tot geen) leuke plaatsjes zijn, maar hoofdzakelijk natuur en “beestjes”. En wij houden nu eenmaal ook van cultuur. Dus tegen de tijd dat de kinderen alle kerkjes, stadjes en markten zat zijn, duiken we de jungle van Costa Rica in. Dat is in ieder geval het plan.
Leon van bovenaf
Leon is een universiteitsstad, met een levendig uitgaansleven en een mooi centrum vol koloniale gebouwen, zo hebben we in de Lonely Planet gelezen. Helaas zijn wij er in het weekend (zaterdag en zondag) en merken we van het studentenleven weinig, evengoed is het inderdaad een levendig stadje. Op straat wordt volop getoeterd en tussen de auto’s rijden door paarden getrokken karren. Leon is gebouwd rondom de kathedraal, de grootste van heel Latijns Amerika. Voor de kerk is zo’n typisch plein dat Paul en ik kennen van onze reizen naar andere Latijns Amerikaanse landen. Op de bankjes kletsen mannen en vanuit kleine karretjes wordt geschaafd ijs en frisdrank verkocht. De straten zijn ontzettend kleurrijk. Werkelijk ieder huis heeft een andere kleur. Van bovenop de kathedraal hebben we een prachtig uitzicht over de stad en kunnen we zelfs de eerste vulkanen en bergen zien. Als blijkt dat het vervallen, groene gebouw een stukje verderop het ziekenhuis is, besluit Noor dat het beter is om in Nicaragua maar niet ziek te worden.
Warm, vies en arm
Het is mooi om te zien hoe de kinderen die eerste indrukken van dit (voor ons) nieuwe land interpreteren. Noor vindt het vooral warm en vies. En dat is ook zo. Overal zwerft afval en je ogen moet je constant op de grond gericht houden om niet in een gat in de stoep of straat te stappen. En warm is het ook. Paul en ik spreken uit hoe blij we zijn dat de kinderen inmiddels op een leeftijd zijn (Noor is 8 en Quint is 5, bijna 6) dat ze gewoon rechtop kunnen lopen, niet meer continu vallen en je ze dingen kunt uitleggen. Quint neemt de omgeving wat stiller in zich op dan zijn zus. Maar na een stukje wandelen vraagt hij zich wel af waarom sommige mensen een bakje met geld naast zich hebben staan of waarom ze op de grond zitten en met hun hand schudden. Hij bedoelt de bedelaars en hij vindt ze zielig. Zodra het eerste wisselgeld terug is gegeven, krijgt hij van ons dan ook een stapeltje muntjes die hij naar eigen inzicht mag geven aan de arme mensen. Heel weloverwogen kiest hij de volgende dagen de mensen aan wie hij wat wil geven.
Que lindo!
Ook hier zijn de mensen weer verzot op de kinderen. Waar ze vorig jaar, in Japan de hele tijd werden aangesproken met “kawaii” (schattig), is het hier “que lindo” (wat mooi) dat ze nageroepen krijgen. Misschien is het onze inbeelding, maar zo af en toe lopen we door wijken waar de mensen echt maar weinig toeristen lijken te hebben gezien. Mensen lijken oprecht verbaasd en geïnteresseerd. Met name als we door de wijken lopen die net buiten het directe blok rondom de kathedraal liggen. Het is ongelofelijk welk een contrast er is tussen die twee stukken stad. Met de 10 meter dat je van de kathedraal af komt wordt de straat slechter en vuiler, de huizen meer vervallen (als er al nog sprake is van een stenen huis, zo nu en dan staat er zelfs al een golfplaten huis tussen) en de mensen minder verzorgd. Ook de kinderen valt het op en ze kijken hun ogen uit naar de plekken waar ook kinderen opgroeien. Ze benoemen het speelgoed (lege flessen en plastic bakken) waarmee ze andere kinderen zien spelen.
Op de lokale markt houdt Noor haar neus dicht. De geur is haar daar te sterk. Ik vind markten juist altijd geweldig. Overal liggen de heerlijkste stukken fruit en verse vis tussen de beha’s en speelgoed. Quint blijft staan bij een bundel bewegende dieren. Het zijn leguanen wiens bek dichtgetaped is en de poten aan elkaar gebonden zijn. Erboven hangt een draad met krabbetjes en ernaast staat een bak met ijs waar grotere krabben nog een laatste ontsnappingspoging lijken te doen. Quint vindt het maar niets, zeker niet als hij hoort dat van de leguanen soep wordt gemaakt. “Dat is toch hartstikke zielig, mama?!” zegt hij even verontwaardigd als boos. Zelfs als zijn grote zus hem vervolgens uitlegt dat de mensen hier nou eenmaal eten wat er hier voorhanden is en dat wij toch ook koeien eten, blijft hij bij zijn besluit: leguanen eet je niet.
Een groter contrast met de nabijgelegen supermarkt is er bijna niet. In de airconditioned winkel wanen we ons bijna in zo’n grote supermarché in Frankrijk.
Voordat de kinderen al te bevangen worden door de hitte, koelen we in de middag af bij het zwembad van het hotel. Dat is niet groot, maar aangezien wij de enigen zijn die er gebruik van maken is het super luxe. En het heerlijke hangende bed naast het zwembad blijkt (letterlijk) een fantastische hangplek.
In Leon verbleven wij in Hotel Azul. We hadden een ruime vierpersoonskamer, er is een zwembad en het ontbijt is erg lekker. Het personeel is bovendien ontzettend vriendelijk. Het hotel ligt midden in Leon, op loopafstand van de kathedraal en leuke restaurants.