Zoals ik in mijn eerste blog over Tibetaanse kindmonniken al vertelde is het in Tibet traditie om tenminste een kind te laten toetreden tot een klooster. Meestal was dat een nabijgelegen klooster, waar ook al een oom, buurman of neef naartoe was gegaan. Die traditie komt voort uit de boeddhistische overtuiging dat, hoe meer je in je leven bezig kunt zijn met het Boeddhisme, hoe beter je de leer van de Boeddha kunt bestuderen, hoe meer goed karma je opbouwt en hoe groter dus de kans is op een goede wedergeboorte. Of liever nog, bij voldoende oefening bereik je wellicht zelfs het Nirvana.
Ook voor de Tibetanen die tegenwoordig in ballingschap wonen blijft deze (geloofs)overtuiging de belangrijkste reden om hun kind naar het klooster te sturen, of het komt op zijn minst tezamen met een van de volgende redenen.
Mijn onderzoek vond plaats onder Tibetanen in India, niet in Tibet. De Tibetanen in India zijn allemaal ballingen, vluchtelingen, hetzij van een eerste of van een latere generatie. In de settlement van Bylakuppe zijn er verschillende camps, dorpen. En de verschillen tussen deze camps zijn opvallend. In sommige camps zijn de huizen luxueus, mede doordat de gezinnen die daar wonen ook familie in het Westen hebben en zodoende flink worden gesponsord. In andere camps zijn de leefomstandigheden veel eenvoudiger. Ook tussen de Tibetaanse settlements in India in het algemeen is veel verschil. Waar Bylakuppe dan toch gemiddeld behoorlijk welvarend is, zijn de settlements in het Noordoosten van India, in de staten Assam en Arunachal Pradesh, vele malen armer. Kindmonniken afkomstig uit die settlements gaven dan ook vaak aan dat zij naar het klooster waren gestuurd omdat “het eten daar beter is” en “ze in het klooster wel genoeg eten hebben, maar thuis niet”. Ook was er een jongetje dat vertelde dat zijn moeder hem al op tweejarige leeftijd had afgestaan aan het klooster, omdat zij hem simpelweg niet kon onderhouden.
In de gesprekken met kinderen werd ook vaak genoemd dat het onderwijs, het eten en het onderdak in het klooster gratis is. Het moge duidelijk zijn dat voor sommige gezinnen dus ook hun financiële situatie een reden is om hun kind naar het klooster te sturen.
Toen China Tibet binnenviel werd het Tibetaanse onderwijssysteem onderdeel van het Chinese onderwijssysteem. Met name in Tibet was het niveau laag en Chinees werd de voertaal. Maar ook inhoudelijk veranderde er een en ander. Kinderen leerden Chinese geschiedenis en niet Tibetaanse geschiedenis. En religie, dus ook het Boeddhisme werd verbannen uit de lessen. Dit gebeurde allemaal in de gewone scholen.
In de kloosters waren de veranderingen bijna nog groter. Talloze kloosters werden vernield en kinderen onder de 18 jaar mochten niet meer toetreden tot het klooster.
Deze onderdrukking van de Tibetaanse cultuur maakt(e) dat Tibetanen ook voelden dat hun identiteit werd (en nog steeds wordt) onderdrukt. Het bewaren van hun cultuur is voor Tibetanen heel belangrijk en het gevolg was dat veel Tibetaanse ouders geen andere oplossing zagen dan hun kind dan maar naar Nepal of India te sturen om alsnog een goede, Tibetaanse opleiding te krijgen en zo de Tibetaanse identiteit en cultuur te kunnen voortzetten. Die opleiding kunnen kinderen overigens niet alleen krijgen in kloosters, maar ook in de zogenaamde Tibetan Children’s Villages (TCV). Dit zijn een soort opvangdorpen met huizen onder leiding van 1 moeder, die de zorg heeft over zo’n 20 kinderen tussen de 0 en 18 jaar. In een TCV krijgen de kinderen ook Tibetaans onderwijs. Het belangrijkste verschil met de kloosters is dat er minder tijd wordt besteed aan het bestuderen van de Dharma (de boeddhistische leer).
In Tibet echter zijn de TCV’s minder bekend en kiezen ouders eerder voor het traditionele onderwijsinstituut: het klooster. Mede omdat zij daar vaak ook al bekenden hebben, die de kinderen kunnen opvangen.
Hoewel mijn onderzoek zich voornamelijk richtte op het grote Sera klooster, waarin alleen mannen en jongens wonen, heb ik ook vrouwen en meisjes geïnterviewd in het nabijgelegen nonnenklooster. Waar jongens meestal door hun ouders naar het klooster worden gestuurd, is het bij meisjes veel meer een eigen keuze. Jongens treden vaak op achtjarige leeftijd al toe tot het klooster (soms jonger), bij meisjes ligt die leeftijd hoger.
De meeste meiden die ik sprak zijn non geworden rond hun vijftiende. In die leeftijdsfase ontdekten zij dat een leven als een Tibetaanse vrouw, verbonden aan een gezin, niet heel vrij is. De vrouwen in Tibet worden (in algemene zin) niet onderdrukt, zijn vaak zelfs hoofd van de familie en zijn van oudsher getrouwd met meerdere mannen (vaak broers). Maar dat legt hen toch vast. De zorg voor de kinderen, het draaien van het gezin komt op haar schouders.
De nonnen gaven aan dat ze dat geen fijn vooruitzicht vonden, zeker met het idee in het achterhoofd dat er dan dus ook weinig tijd over zou blijven voor het bestuderen van de Dharma.
Inmiddels zijn er onder Tibetaanse geestelijken ook een aanzienlijk aantal nonnen die rondreizen over de wereld om overal boeddhistische lessen te geven. Deze nonnen vormen een belangrijk rolmodel voor de meisjes.
In deel 3 van de reeks blogs over kinderen in Tibetaans Boeddhistische kloosters vertel ik wat de kinderen er nu zelf van vinden dat zij opgroeien in een klooster, ver weg van hun ouders.
Wil je alles weten over mijn onderzoek? Lees dan mijn thesis met als titel ‘Children of Sera Je. The life of children in a Tibetan Buddhist monastery and their opinion about that life’.