‘You may stop here’, zei ik tegen de Indiase riksja bestuurder die me bij de bushalte had opgepikt. Dit vond ik een mooie plek. Precies voor de poort met bovenop de twee herten en het grote Dharmawiel. Ik kon eindelijk het drukke, chaotische, lawaaiige, stinkende, maar oh-zo-boeiende India uit. Achter me hoorde ik de riksja luid toeterend weg rijden. Voor me lag een lange weg (nou ja, zandpad) met aan weerszijden wapperende, kleurige gebedsvlaggen. Ik ademde diep in. Was dat nou zowaar een vleugje natuur dat mijn neus binnenkwam?
Het voelde als een oase van rust. Hier liep ik Klein Tibet in. Of, zoals het op Google Maps terug te vinden is, Bylakuppe. Een groot gebied dat ooit door de Indiase regering was toegewezen aan de Dalai Lama en zijn volgelingen na hun vlucht uit Tibet. Na een lange reis van Nederland naar India, met als eindbestemming Sera Je, het klooster waar ik mijn onderzoek zou gaan doen, was ik er eindelijk. Voor me, aan het einde van de weg (die er ongetwijfeld precies om die reden zo zijn aangelegd) torende een grote tempel boven de omliggende huizen uit. Hoewel ik dat beeld alleen nog kende van de plaatjes, was het mij zó bekend.
Om mij heen liepen mannen in rode gewaden en vrouwen in hun prachtige jurken met kleurige schorten. Kinderen renden achter elkaar aan (eigenlijk zijn ze ook overal op de wereld hetzelfde). Iedereen knikte vriendelijk naar me. Geen opdringerige (Indiase) mannen die net even te dichtbij kwamen, maar een kalme erkenning van mijn aanwezigheid.
Een stukje verderop zat een oude man op een grote steen langs de weg. Hij bekeek het gebeuren op straat terwijl hij onophoudelijk bij elke kraal van zijn gebedsketting ‘om mani padme hum’ prevelde. Toen ik dichterbij kwam zag hij mij ook en een grote glimlach verscheen op zijn diep gerimpelde gezicht.
‘Inji!’, riep hij en hij wenkte me (inji betekent buitenlander). Ik liep op de man af en groette hem zo goed en zo kwaad als het ging (met mijn grote zware rugzak op mijn rug) op Tibetaanse wijze, door mijn handen voor mijn voorhoofd tegen elkaar te houden en licht te buigen. Hij schoot in de lach. Het zag er kennelijk nogal komisch uit. Al gebarend mompelde hij wat in het Tibetaans en wees naar de steen naast hem. Ik dacht even na. Mijn Nederlandse haast-haast-haast reflex zat nog in me, waardoor ik het aanbod aanvankelijk wilde afslaan, ik moest immers door (toch?). Maar ik bedacht me. Ik sprak geen woord Tibetaans en kwam dus niet verder dan ‘thank you’ en een knikje, hetgeen hij ook begreep. Hij gebaarde dat ik mijn rugzak neer moest zetten. Dat deed ik. En op dat moment realiseerde ik me dat ik misschien wel vermoeider en warmer was dan ik dacht. Mijn rug was drijfnat van het zweet en ik plofte neer op de steen alsof het een comfortabele zachte fauteuil was. Deze man had duidelijk al eerder en beter in de gaten wat ik nodig had dan ikzelf.
Vriendelijk als de man was pakte hij het plastic flesje, met de welbekende rode dop, dat naast hem stond. Het CocaCola etiket was er van af en in de fles zat een doorzichtige vloeistof, in plaats van de zwarte prik. Lekker. Water. Daar was ik eigenlijk wel aan toe. Bovendien wilde ik niet onbeleefd zijn.
Gelukkig ben ik gezegend met een zeer sterke maag en darmen en dus knikte ik dankbaar toen de man mij het flesje aanbood.
Inmiddels was er al een flinke groep mannen, vrouwen en kinderen op mij en de oude man af gekomen. Rustig stonden ze te kijken naar het mime tafereel dat zich tussen hem en mij afspeelde. En allemaal zagen zij dus hoe ik de dop van de fles draaide, de fles aan mijn mond zette en een flinke slok nam. Ik slikte… en begon te hoesten! Dit was geen water!
De Tibetaanse man lag in een deuk, evenals de omstanders. ‘Chang, chang!’ riep iedereen.
Wat ik zojuist had gedronken was geen water, maar zelfgebrouwen, supersterk Tibetaans bier!
Nadat ik was bekomen van de schrik en de smaak in mijn mond had weggespoeld met mijn eigen, zelf meegebrachte water kon ik niet veel anders dan meelachen en aan mezelf toegeven dat ik misschien toch nog niet zo bekend was met de Tibetaanse gewoonten als ik wel hoopte. Mijn eerste les in de overweldigende Tibetaanse hartelijkheid had ik zojuist gehad. En die oude man heeft nog jarenlang een goed verhaal gehad over die blonde ‘inji’.
Dit blog doneer ik aan Stichting Goed doen voor een ander. Zij organiseren Koffieschenk Buurtprojecten voor eenzame ouderen. Om hier aandacht voor te vragen heeft de Stichting het boek ‘Wat kan ik van u leren?’ gepubliceerd. Want van onze ouderen kan je nog veel leren. In dit boek staat ook een artikel van mij, over de Thaise dame Pranom van der Vlies die jaren geleden vanuit Thailand naar het koude Nederland verhuisde. Klik hier als je meer wilt weten over het boek en het wilt bestellen. Geef bij de bestelling (bij het venster van de betaling) de volgende steuncode door: mt-366, dan weten ze dat je via mij komt.
Ik doneer mijn blog om ook bewustwording te creëren omtrent eenzame ouderen. Wil jij ook bloggen? Meld je aan via www.blog.doneerjouwtalent.nl